Nooit hoefde ik na te denken over beroepskeuzes. Bibliothecaris? Timmerman? Ingenieur? Soldaat? Pastoor? Nee, journalist moest het zijn, dat wist ik al jong, vanaf mijn twaalfde ongeveer, vanaf de publicatie van de muurkrant bij Latijn, op de eerste klas van het atheneum in Echt, Midden-Limburg. Journalist. Liever nog: sportjournalist. Als dat eens zou kunnen.
Het plakboek stond later vol stukjes, over Fortuna SC, tegenwoordig Fortuna Sittard,
gelardeerd met plaatjes van Panini. Een plakboek over het WK van 1978 in Argentinië, met
foto’s uit de krant, met Argentinië als winnaar, met Daniel Passarella en de beker in dat
immense stadion in Buenos Aires, waar wij later met vrienden nog eens op zoek gingen naar
de paal waartegen Rob Rensenbrink in de laatste minuut schoot. We waren bijna
wereldkampioen. Welke paal was het nou precies?
Â
En dan, bijna 45 jaar na 1978, in Doha, zie ik een nog veel betere Argentijn dan Passarella
de wereldtitel grijpen. Lionel Messi. Ik ben erbij, op de tribune in het ongelooflijke Lusail
Stadion. Niet voor mijn plakboek, maar voor de krant, voor de Volkskrant, al ruim 25 jaar
mijn werkgever. Vijf wedstrijden van Messi gezien in het stadion. Ongelooflijk. Het leven
heeft me meegenomen naar een avontuur met de laptop. Welk beroep is mooier dan
sportjournalist? Al die WK’s, al die spektakelstukken waarvan ik getuige ben geweest, of het
nu Nederland - Spanje was, op mijn vijftigste verjaardag in Salvador, tijdens het WK van
2014 in Brazilië, of de 4-4 van ADO Den Haag tegen Excelsior, afgelopen seizoen, met de
gewonnen strafschoppenserie van de bezoekers en de totale ontluistering bij de thuisploeg.
Â
Het kan allemaal even prachtig zijn, even spectaculair, verdrietig of meeslepend. Ja,
voetbaljournalist is een geweldig vak. Reizen, schrijven en naar voetbal kijken. Het is een
jongensboek, een plakboek van herinneringen, maar dan in het echt beleefd. Het voelt soms
alsof ik uit mijn eigen plakboek ben gestapt. Niet als voetballer, want afgezien van een
kapbeweging van de buitencategorie (haha) was ik te slap en te traag om ook maar in de
buurt van het profvoetbal te komen. Nooit erg gevonden. Snel accepteren en door. Nee, de
schrijver in spe is uit zijn plakboek gekropen, de wijde wereld van het geschreven woord in.
Â
Maar wat je mist als sportjournalist is de ware beleving van de supporter. Ik ga naar de
mooiste clubs, maar het zijn niet mijn clubs. Lezers denken vaak dat ik voor Ajax ben, maar
ik ben voor mooi voetbal, en Ajax speelde de laatste jaren vaak het mooiste voetbal. Als je
daar dan over schrijft, denken ze dat je supporter bent. Mis. Mijn liefde ligt bij Fortuna Sittard
dus, maar die liefde is er eentje op afstand. Vroeger, met mijn vrienden van Rios’31 uit Pey,
was Fortuna onze eerste liefde, zeker toen we nog te jong waren voor de ware liefde van de
vrouw. We gingen, na onze eigen wedstrijd met A1, met de trein naar Sittard, we stonden bij
het doel waar Hans Zuidersma, Hans Engbersen, Tiny Ruijs en Rob Hutting zouden scoren,
we klommen over het hek bij de promotie naar de eredivisie en we zaten aan de radio
gekluisterd bij verre uitwedstrijden. Het leven was geel en groen.
Â
Dat intense gevoel ben ik onderweg kwijtgeraakt. Ja, ik ben best zenuwachtig als Fortuna
speelt, dan weet ik soms niet of ik ga kijken op televisie, want om heel eerlijk te zijn: het
voetbal is vaak wel slecht. Maar dan controleer ik steeds op mijn telefoon hoe de stand is,
en gaandeweg de wedstrijd kijk ik natuurlijk wel, want Fortuna is terug in de eredivisie, al is
het dan met buitenlands geld, en dat avontuur mag zo lang mogelijk duren. Een paar keer
per seizoen ga ik naar het stadion, maar meestal volgt dan ook een stukje voor de krant.
Liefhebberij is dan weer werk.
Â
Ik ben ook gaan houden van Telstar, bij mij in de buurt, een paar kilometer van huis. Nog
nooit was ik in Sportpark Schoonenberg geweest, voor onze verhuizing van Den Haag naar
Velserbroek in 1999. Dat mocht niet zo blijven. Nu ga ik een paar keer per jaar, soms met mijn jongste zoon. Soms op de hoofdtribune, dan weer aan de overkant, waar het gezelliger is. Ik ga ook omdat het zo’n kleine club is met - nog even - een algemeen directeur, Pieter de Waard, die ik beschouw als een vriend. Hij ziet voetbal zoals het zou moeten zijn, of in elk geval zou kunnen zijn. Groots is hij om zijn toespraken, als hij op een tafel staat, na de wedstrijd, in de Witte Leeuwen Kooi, en met de rollende r van Telstarrrrrrrrr het volk vermaakt.
Â
Hoogtepunt was de voorwedstrijd van onze kinderen op het veld, toen nog geen kunstgras,
voor de wedstrijd Telstar - Fortuna, in de eerste divisie nog. Het was slecht weer en de
trainer van Fortuna vroeg zich af of dat wel kon, die jongetjes van een jaar of 10 met hun
kleine voetjes op dat veld. Zouden ze niet alles kapot trappen? Ik lachte hem nog net niet uit.
Man, dit is Telstar, en wat denk je dat die zware mannen van Telstar en Fortuna met hun
wilde slidings veroorzaken straks?
Â
Je geeft als club anderhalf uur liefde aan je bezoekers, de ene keer een beetje meer liefde
dan de andere keer, verpakt in anderhalf uur amusement, op het veld en in de ruimten
rondom het veld. Je juicht voor je ploeg, je hoopt dat ze winnen, en als ze niet winnen:
volgende keer beter. Voetbal is een spel, een prachtig spel, dat zeker, en veel is geoorloofd
om te winnen, maar niet alles: het moet ook leuk blijven en een beetje gezellig.
Â
Al dat geld heeft veel verpest in het voetbal, zeker als het de ware aard van het spel betreft,
of de ware bedoelingen van de speler. En dus houd ik van Telstar, waar spelers tussen de
20 duizend en 40 duizend euro verdienen, bruto, waar jongelingen investeren in zichzelf en
hopen nog een stapje hogerop te doen in het betaald voetbal. Waar een plaatsing voor de
play-offs hetzelfde is als de gewonnen Champions League voor Bayern München. Waar het
elke dag overleven is, want het gaat hier om euro’s, niet om miljoenen.
Â
Telstar, dat is eigenlijk een club voor een plakboek.
Â
Dit artikel verscheen eerder in Panenka Magazine 30
Comments